HONEYBOY EDWARDS (US) Roamin’ And Ramblin’Artist info: website Tracklist:
Review:witteMVS Record label: EARWIGwebiste Distribution: Belgium: PARSIFAL
|
Het is mij een absolute eer en een waar genoegen u de nieuwste CD te mogen voorstellen van David “Honeyboy” Edwards, de laatste nog levende en performerende bluesman uit de tijd van de rondreizende muzikanten, toen muzikant zijn nog geen artistiekerige bijklank had. Men werd toen muzikant, als men enige aanleg had tenminste, om den brode en omdat er geen ander werk was, of omdat men van een zekere vrijheid wou genieten. Net als messenslijpers, potsenmakers en tandartsen was dit een beroep voor rondtrekkende ambachtslui. Hij is geboren op 28 juni 1915 in Shaw, Mississippi en was twaalf jaar oud toen hij op de vlucht moest voor de “levee breaking” tengevolge van een uitzonderlijke vloed van de Mississippi-rivier. Een ramp die niet moest onderdoen voor Katerina van een paar jaar geleden. Als er toen al minder slachtoffers waren, was dat enkel en alleen omdat de regio dunner bevolkt was destijds. Hij kent de legendes als Charlie Patton, Tommy Johnson, Robert Johnson en Big Joe Williams. Hij leerde gitaar spelen ven de twee Johnson’s maar vooral van Big Joe met wie hij een tiental jaren rondzwierf. Als hij vertelt aan Don Wilcock in een recent interview : “Son House ? He wasn’t what people thought he was. He wasn’t a finger man. He couldn’t chord. I’ll tell you who was a good chord man : Big Bill Broonzy was the best chord man you ever wanted to hear about.”, dan heeft hij dit niet van horen zeggen, maar omdat hij erbij was. De CD die voor mij ligt is van een uitzonderlijk concept. Ze bestaat uit negentien nummers, samengesteld uit elf opnamen, die gemaakt werden eind vorig jaar, twee opnamen die hij maakte in ’42 voor Alan Lomax van The Library of Congress, twee uit ’75 met harmonicist Walter Horton, drie uit ’76 solo of met Sugar Blue of Michael Frank op harmonica en één uit 2004 eveneens met Michael Frank op harmonica. Het is deze Michael Frank die de CD samenstelde. Hij is de stichter en CEO van Earwig records en integer in zijn verhoudingen met de bluesartiesten die op zijn label uitkomen. Hij is tevens de vaste begeleider op harmonica van Edwards bij diens tournées, want ‘He’s still on the road !’ Het is opmerkelijk dat je haast geen verschil in opnamekwaliteit hoort tussen de verschillende nummers op deze CD. Ze lijkt wel in één week ergens in een studio opgenomen te zijn en je moet er de ‘recording dates’ op napluizen om de oudere nummers er uit te halen. En dit mes snijdt aan twee zijden. Het illustreert enerzijds de degelijke opnamen van zestig jaar geleden, een eventuele kosmetisch electronische ingreep om de ruis te verwijderen buiten beschouwing gelaten, en anderzijds, op de hedendaagse opnamen, het nog steeds vaardige gitaarspel van onze drieënnegentig jarige Honeyboy. Ook vocaal komt hij nog sterk uit de hoek, gezien zijn toch wel gevorderde leeftijd. Reeds van bij de eerste song, Apron Strings, een heropname van een zijner vroegere ‘successen’, hoor je dat deze man niet de eerste de beste was en nog steeds is. Crawlin’ Kingsnake, oh boy, subliem en Trouble Everywhere I Go dat hij solo opnam in ‘76, great. Toegegeven hij was toen amper éénenzestig jaar, maar toch. Als je The Army Blues uit 1942 hoort, kan David Edwards een vergelijking met Robert Johnson met glans doorstaan. Spijtig zijn er niet méér opnamen uit die tijd overgebleven. Het is nog steeds een groot raadsel wat Sam Philips met de opnamen die hij van Honeyboy heeft gemaakt, gedaan heeft. Boze tongen als zou hij ze onder een andere naam hebben uitgebracht, zijn dus niet helemaal weg te denken. Ook Phil Chess heeft opnamen van Honeyboy onderdrukt, om zijn poulain Muddy Waters niet te schaden. Hij was bang een deel van het succes van Muddy weg te snoepen als hij het materiaal zou uitbrengen. Men heeft hem dus niet echt verwend. Hij schreef een boek, een autobiografie met de ondubbelzinnige titel The World Don’t Owe Me Nothin’. Het werd uitgebracht in 1997 en Earwig bracht een gelijknamige CD uit, met werk van Honeyboy uit de periode die hij in zijn boek beschrijft. Op de 2007-songs zijn de medewerkers ook niet van de minsten. Als bluesharpspelers hoor je Bobby Rush, Billy Branch en Johnny ‘Yard Dog’ Jones. Op tweede gitaar is dat Paul Kaye en drums door Kenny ‘Beedy Eyes’ Smith. Het washboard wordt gerakeld door Rick Sherry. Op de oudere opnamen hoor je ook Walter Horton en Sugar Blue. And last but not least op harmonica Michael Frank, de man die de blues een zeer warm hart toedraagt en die de lucrativiteit van zijn platenlabel aanwendt voor het welzijn van zijn ‘recording artists’. Een rariteit in de huidige platenbusiness. David “Honeyboy” Edwards sleepte menige awards in de weg, waaronder : En voor één keer is dit niet posthuum. Dit album is een tripple aanrader. Ten eerste omdat het een zeer goeie en fijne bluesplaat is. Ten tweede omdat het een tijdsdocument is dat zowat een halve eeuw overspant en waaraan de protagonist nog heeft deelgenomen. Ten derde omdat ze wordt uitgebracht door een man die, zoals ik al eerder zei, het hart op de juiste plaats heeft. Niet getwijfeld, ze hoort op je shelf, vlak naast de CD-speler. Ik maakte mij de bedenking bij het luisteren naar deze CD waar ik mee zou bezig zijn op drieënnegentig jarige leeftijd. Waarschijnlijk zit ik dan ergens in een home voor inheemse planten, of in het beste geval lig ik onder de zoden, te genieten van de blues van de hierboven genoemde helden en samen zittend in onze krakkemikkige rocking chairs op de eeuwige front porch. Tenminste als ik als witte een plaats verdien in deze hemel. witteMVS |
|||||||||||||||||||